Jeroens Spinsels


Bach helpt altijd

Geschreven door: | Gepost op:

De liefde. Ach, de liefde. Zullen we het daar eens over hebben? Ook al heb ik er weinig woorden voor. En toch probeer ik er woorden voor te verzinnen. Nu. Hier.

De liefde, wat moet je daarmee? Ze is fragiel, onvoorspelbaar, glibberig, soms een zegen, soms een vloek. Maar altijd, altijd moet ze het doen met de rugzakken die wij allemaal dragen. Ballast die de dingen er niet eenvoudiger op maakt. Tegelijk is er zoveel schoonheid als het heden het verleden overstijgt.

Ja, de liefde. Laten we het daar eens over hebben. Ik kan er natuurlijk alleen maar over vertellen vanuit het perspectief van mijn eigen ikkigheid, een ikkigheid die sterk bepaald werd door mijn éigen rugzak. Maar: is dat niet zo voor eenieder van ons? En overstijgt mijn ikkigheid daardoor misschien mijn ik en zit er iets universelers onder mijn krablaag? Oké, universaliteit is een groot woord en met grote woorden moeten we spaarzaam omspringen. Toch wil ik geloven dat mijn ik veel deelt met wat andere ‘ikken’ voelen, vrezen, te verwerken hebben. En overstijgen kunnen. Of niet.

Daarbuiten, onder mijn raam, wandelen zestigers met hun honden. Zij bewegen op hetzelfde ritme. Er wordt geen woord gewisseld en toch spreekt er ontroerend veel nabijheid uit hun doortocht. Daarbuiten, onder mijn raam, wandelen studenten. Nu eens een jongen en een meisje. Dan eens een jongen met een jongen of een meisje met een meisje. Soms gewoon twee mensen die het één noch het ander zijn, maar wel van elkaar houden. Het is de jeugdige, (over)moedige liefde, die nog niet van averij en schipbreuk weet (en o, wat benijd ik ze). Wat verderop in de straat zit een stel late tachtigers achter een raam de voorbijtrekkende wereld te aanschouwen. Ze lijken heel gelukkig. Stil. Maar heel gelukkig (en o, wat benijd ik ze).

Ei zo na tien jaar huwelijk eindigden in een waterval die zich te pletter stortte op scherpe rotsen, vele tientallen meters dieper. Het was geen kroniek van een aangekondigde dood, maar terugblikkend was het ongetwijfeld een onafwenbare plotwending. Ik denk – maar wie zal het zeggen? – dat ik alles heb gegeven wat ik kon. Als echtgenoot, vader, vriend, minnaar, huisman, carrièreman en alle hoedanigheden tussen al die rollen in. Was dat genoeg? Ik weet het niet, maar je kan slechts tot op je tandvlees gaan. Al wat daar voorbij ligt, is roofbouw die je pleegt op jezelf.

Het was slikken, het failliet van een huwelijk, mijn huwelijk. Ik, die koste wat het kost aan mijn ouders zou bewijzen dat het wél kan, eeuwige liefde en tot de dood ons scheidt, ging roemloos ten onder. Werd plots gedwongen tot nederigheid. Mislukking was ineens ook mijn tweede naam.

Sindsdien ben ik op mijn hoede.

Sindsdien ben ik op mijn hoede, en voorzichtiger nog. Een stemmetje in mij fluistert voortdurend: ‘Niet meer met mij.’ Dat is niet per se triest. Er is ook die andere waarheid: dat ik gaandeweg almaar meer mijn eigen grenzen ben gaan bewaken. Dat ik gaandeweg meer van mezelf ben gaan houden (eindelijk), maar net daardoor rigoureuzer werd, eigenzinniger, zelfgerichter ook, zonder enige twijfel, en ongewild maar tegelijk onafwendbaar collateral damage veroorzaakte.

Er was de grote, platonische jeugdliefde van weleer, die weer opdook. Dat werd, in amoureus opzicht, niets. Teveel demonen aan weerszijden. Er was het fotomodel dat zich verwaardigde van mij te houden (want zo zag ik dat: zij verwaardigde zich, ik was het niet waard). Er waren wat experimenten (ver buiten het zicht van mijn zoonmans voor alle duidelijkheid), met dank aan Tinder (gedoe, o, vermoeiend gedoe!). En er waren ook twee beloftevolle kiemen van iets groters. Niet zozeer gefnuikt in de knop, maar gestruikeld onderweg.

De ene werd familie. Onze moeders werden familie. Onze kinderen werden familie. Wij werden familie van elkaar en van onze moeders en van onze kinderen. Wat overblijft is pure winst. Omdat we wellicht altijd al voorbestemd waren om familie te zijn. Dat doet geen afbreuk aan de liefde. Integendeel. Familie, dat is je eigen bloed. Raak één van ons en je raakt ons allemaal. En dan gaan de rangen dicht. Dan rechten wij onze ruggen. Planten wij schouder aan schouder. Zeggen wij: tot hier en niet verder. (Of wel, maar dan geheel op eigen risico en kom achteraf niet klagen omdat je ligt te bloeden.)

De ander hield een hoop verdriet en een extra rugzak aan mij over. Ik bleef dan weer achter met een extra rugzak en een knagend schuldgevoel. Meelij noch mededogen gevraagd. Laat het zijn. Feit is dat wij na jaren stilte weer praten. Het maakt het failliet niet minder pijnlijk, maar we praten. We zoeken en vinden begrip. Er is ruimte om dingen te benoemen en te erkennen. Eerlijk? Het is meer dan ik nog durfde hopen. Nog eerlijker? Het is dat ene verhaal waarvan je – jaren wijzer – wilde dat het anders was gelopen. Maar het liep zoals het liep en dat is wat het is.

De liefde. Ach, de liefde. Ik zie haar niet meer voor mij. Ik zie haar niet meer langskomen. Ik weet niet of ik het nog kan. Ik word al moe van mezelf, laat staan van met twee zijn, met de rugzakken en de verwachtingen die daarbij horen. Ik wil geen lat meer waar ik over moet. En je mag denken, zeggen wat je wil, maar ergens onderweg duikt altijd die lat op. Maak jezelf en mij niets anders wijs. Ze hangt onzichtbaar in de lucht, maar ze is er. En je slaagt, of je slaagt niet. Terwijl het ding is: ik heb geen zin meer om mij nog eens als een ridder te bewijzen. Been there. Done that. Didn’t work. Dan zit ik liever met Bach (die helpt altijd) in de achtergrond poëzie van Rutger Kopland, een roman van Gabriel Garcia Marquez of de essays van Stefan Hertmans te lezen. Daar wordt niemand verdrietig van en ik nog het minst.

Laat mij je uitzwaaien met een belangrijke kanttekening. Dit hier is geen trieste column, geen reden tot droefheid, geen aanleiding om meewarig het hoofd te schudden. Bespaar mij de emoticons met een traan, of anderszins trieste symbolen. Bespaar mij de goed bedoelde raad en troostende reacties. Ik moet helemaal niet gesusd of getroost worden. Ik sta meer dan ooit in mijn kracht. Misschien moet je eerst dáár geraken om alsnog liefde te vinden die klópt. Ik weet het je te zeggen. Ooit.

Monday November 13th, 2023
Vorige
Monday October 30th, 2023
Volgende
Schrijf je in op de column en krijg een bericht als er een nieuwe is
Column

DE ZINNENSPINNERIJ - JEROEN VERMEIREN
E-MAIL: jeroen@zinnenspinnerij.be
T: +32 478 95 95 08

Foto's: unsplash.com - Webdesign: Hans Lengeler
© De Zinnenspinnerij 2020 - update 2023
Sint-Denijslaan 31A - 9000 GENT